Bowling Alone voor literair tijdschrift Das Magazin

Voor literair tijdschrift Das Magazin ging Hans Klis een maand lang, elke dag, een uur in z’n eentje bowlen bij Bowlingrestaurant Knijn in Amsterdam. In het herfstnummer ‘De Dandy’ werd zijn verhaal Bowling Alone, geïnspireerd door politicoloog Robert Putnam en zijn gelijknamige boek, gepubliceerd.

Dagboeken
Op de website van Das Magazin verschenen ook de dagboeken van de bowlingmaand: week 1, 2, 3 en 4.

Thomas Heerma van Voss schreef een stuk voor Das Magazin over het bowlexperiment van Hans.

Lezing bowling alone
Hieronder de tekst van het aangepaste verhaal dat Hans Klis voorlas op het evenement ‘Troost: met Jan Jaap van der Wal, Daan Heerma van Voss en Hans Klis‘:

Bill Fong heeft het jaren later nog altijd moeilijk met die laatste worp die jullie zagen in dit filmpje. Was het leven het nog wel waard na het missen van die strike? De onopvallende kapper uit Chicago liep die avond in januari 2010 een ‘perfect series’ mis. Dat zijn drie perfect games achter elkaar. Oftewel 36 achtereenvolgende strikes die neerkomen op 900 punten, het hoogst haalbare aantal.

Het had van Fong een legende gemaakt in Chicago. Tot op heden gooiden maar 23 mensen in Amerika ooit zo’n perfecte reeks.

Fong was het liefste ter plekke gestorven na het missen van die laatste pin. Dat was ook bijna gebeurd. Zonder zijn weten en onzichtbaar voor de toeschouwers werd hij in de derde game getroffen door een zware beroerte. Fong moest leren leven met 899 punten op zijn naam en het feit dat zijn eigen lichaam hem zijn roem ontnomen had.

Bowlingbaanhouder John Zollo van Solvay Recreation Alleys in Syracuse, New York weet niet of hij nog kan leven van de sport. Hij ontsloeg zijn drie medewerkers om de rekeningen te kunnen blijven betalen: zijn neef, zijn broer en zijn eigen vrouw. Zollo verdient soms maar 1 dollar per dag. Hij is verslagen door de tijd. Waarom ga je nog naar de bowlingbaan als je ook kan bowlen achter de Wii?

Joey had zijn rust niet kunnen vinden achter een spelcomputer. De zwijgzame Filipijnse prof bowlt bijna dagelijks bij het Amsterdamse Bowlingrestaurant Knijn. Hij mist zijn kinderen aan de andere kant van de wereld. Joey drinkt niet om te vergeten, hij gooit strikes. Tot in de late uurtjes als hij zijn zin krijgt. Zijn vrouw wil wel altijd de bonnetjes van Knijn zien om zeker te weten dat hij zijn troost niet zoekt op andere ingeoliede plekken.

Bowlen draait niet om de gezelligheid. Om de drank en de bitterballen. Het echte bowlen is een keiharde sport. Serieus. Rauw. Slopend. Treurig. Zeker als je het alleen doet. Zoals Joey.

Of zoals ik dat deed dit voorjaar. Een maand lang, elke dag van de week, een uur lang. Naast een fysieke uitdaging was het voor mij ook een pijnlijke confrontatie met schaamte. Die van mijzelf en die van anderen.
Ik wilde de theorie uit Robert Putnams boek Bowling Alone: America’s Declining Social Capital in de microkosmos van Knijn Bowling uittesten. Putnam, een koffiedik kijkende politicoloog zag aan het begin van het millennium in de bowlingsport de voortekenen van de teloorgang van de democratie.

Hoewel er steeds meer en meer mensen op de bowlingbaan stonden de afgelopen vijftig jaar deden ze dat steeds minder in competitieverband of bij een vereniging. Ze bowlden niet meer samen, maar alleen. En dat was zorgwekkend, vond Putnam. Want tegelijkertijd zag hij de ledenaantallen van burgerrechtenbewegingen, bridgeclubs en vrijwilligersorganisaties slinken.

En als we niet eens meer samen bowlen, beredeneerde Putnam, hoeven we op een groter maatschappelijk vlak helemaal niets meer te verwachten van elkaar.

Die maand op de bowlingbaan van Knijn was ik geen getuige van de dood van de democratie. Ik bowlde alleen, maar maakte talloze nieuwe vrienden en ging geen enkel sociaal contact uit de weg. Al was het maar om afleiding te vinden van de gekneusde vingers, chronische spierpijn en de angst voor permanente arbeidsongeschiktheid.
Nee, tijdens mijn experiment ontdekte ik iets heel anders, een verborgen schaamtecultuur op vierhonderd vierkante meter midden in Amsterdam.

Ik merkte het al meteen de allereerste dag. Alleen op de baan staan wekte bij andere spelers de verwachting dat ik er daadwerkelijk iets van kon, dat ik een prof was. Dat was ik niet. Ik voelde continue de ogen van de mensen achter me en de mooie meisjes naast me. Vooral de mooie meisjes. Elke keer als mijn bal in de goot belandde, kreeg ik het benauwd.

Pas later in de maand, op de eerste ochtend dat ik de enige bowler in Knijn was, gooide ik ook eens met links. Mijn rechterhand was al dagen gekneusd. Maar ik durfde niet eerder.

In de weken erna ontwikkelde ik routines om om te gaan met de druk. Ik zwachtelde methodisch mijn handen in en plakte pleisters over de gebroken huid op mijn vingers. Ik leerde het geluid te herkennen dat de rolband maakt voordat de bal er uitkomt en dat ik dan drie tellen later mijn hand kon uitsteken om de bal op te vangen.

Op goede dagen kwam ik in een roes. Op de slechte dagen, die veel vaker voorkwamen, zag en voelde ik de verschrikte blikken van ouders en vriendengroepen op de banen naast me als ik weer eens hardop in mijzelf praatte. Ik schaamde me dood.

De angst voor andermans oordeel had niet alleen invloed op mijn spel. Ik zag ook bij anderen hoe die paar stappen richting de baan, uit de veilige beschutting van de plastic stoeltjes, mensen tot potentieel doelwit van minachting en medelijden maakten. Hoe ze na een gefaalde gooi verslagen terugkeerden naar de band en hun vrienden. Een walk of shame op rood-blauwe schoenen met klittenbandsluiting.

Mensen die uitgleden en op hun bek vielen op de gladde banen, schaamden zich daar minder voor dan voor hun slechte worpen. Ik hoorde de smoesjes om hun falen te verbloemen. ‘Denk je nou echt dat ik mijn best deed’ of dingen als ‘ik gooide expres mis’.

Maar het schaamrood op de kaken verraadde iets anders. Het was de straf voor het onderschatten van de sport.

Maar niet alleen de recreanten –de dagjesmensen – hebben last van gêne op de baan. De profs ook. Juist de vriendschappelijke tikjes van medespelers na een strike en het stoere– good guys don’t look at explosions – loopje getuigden daarvan. Profs weten maar al te goed hoe moeilijk het is om strike na strike te gooien. En hoe het voelt om te falen.

Ze weten hoe de olie op de baan tijdens het spel langzaam verdampt. Dat de zware ballen sporen trekken in de oliepatronen en hun worpen beïnvloeden. Dat het gooien van een perfect game vooral een mentale strijd is. Bij de profs hoor je geen smoesjes. Missen zij, dan schuifelen ze terug met de blik strak op de vloer gericht. Teamgenoten zeggen niks, geven geen schouderklopjes en spelen door. De profs verbloemen hun falen niet, ze ondergaan de schaamte door die te ontkennen.

Een maand bowlen leverde mij geen topscores op. Wel een betere techniek en een – tijdelijk – gespierder bovenlichaam.

Ik leerde de bocht te begrijpen die ballen maken op de baan en hoe ik zonder mijn duim te gebruiken de mooiste effectballen kan gooien.

Op mijn beste dagen haalde ik niet eens een zesde van de scores van Fong. Maar daar schaamde ik me niet meer voor. Ik leerde die te negeren door trucjes af te kijken bij de profs: oogcontact vermijden en na een gooi altijd achteruit te lopen. Zo hoef ik mijn schaamte nooit meer in de ogen van anderen terug te zien op de bowlingbaan.

Al doen mijn vrienden hard hun best. Na een maand lang iedere dag bowlen ben ik nog steeds niet beter dan dat zij zijn. En zij bowlen nooit.

Bowlen is een keiharde en een meedogenloze sport.


Lees hier het verslag van Mediamatic van de ‘Troost’-avond

Hans Klis over Bowling Alone bij Mediamatic in Amsterdam. Foto Anke Meijer

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *