Ik had me vorig jaar voorgenomen om vanavond op het boekenbal te staan. Ik zou er zwieren met de groten der aarde en literair doen met de kleinere. Ik ging mijn gig als columnist voor het Leidsch Dagblad uitbreiden naar een landelijk iets, mijn korte verhalen zouden in literaire tijdschriften staan en het manuscript voor mijn roman zou af zijn.
Dat is er niet meer van gekomen.
De korte verhalen en een vijftigtal met stof bedekte pagina’s liggen op mijn bureau, wachtend op de kritische pen van een redacteur. Dat boekenbal komt nog wel, is het niet dit jaar dan wel dit decennium. Dit schreef ik vorig jaar nog, met enige jaloezie in de vingers:
“Over één jaar sta ik daar”, beloof ik taxi-chauffeur Achmed. Het is half vier als hij, mij en Marc, vanaf het Leidseplein naar Amsterdam Centraal brengt. Op de vraag of hij nog bekende mensen in zijn in zijn taxi heeft gehad antwoordt hij: “grote feest, veel werk! Komen jullie daar van?”
Op weg naar het concert van de ‘Bombay Bicycle Club’ had ik al even jaloers staan kijken naar de verzamelde pers, de starfuckers en de onbekende schrijvers die zich voor de ingang hadden geschaard. Vrienden, kennissen en collega’s van mij zaten binnen, die hadden een uitnodiging; ik niet. Ik ben nu eenmaal geen lid van de Leidse literaire avant-garde, zij wel.
“Wet: als je bij een feest bent is er nooit een reet aan, als je er niet bij bent, blijk je achteraf echt iets te hebben gemist.” twitterde Ronald Giphart op de vooravond van de nacht van het boekenbal. Ware woorden. Ik was jaloers op al die mensen binnen.
Later op de avond, na het concert, sta ik voor de stadsschouwburg te zwaaien en te loeren naar de mensen op het balkon van de stadsschouwburg. Ze zwaaien niet terug. Mijn vrienden binnen nemen ook de telefoon niet meer op, beantwoorden hun smsjes niet meer; en ik zie geen statusupdates op Twitter of Facebook. Natuurlijk, die zijn te druk met lachen om de grapjes van Nico Dijkshoorn, met zonnen in de aura van Matthijs van Nieuwkerk of te druk met proberen te begrijpen wat Harry Mulisch aan het knikkebollen is.
Ik doe de kraag van mijn jas omhoog. Het is koud op het Leidsplein. Heel koud.
“En dan zitten die en die binnen, en zij kunnen niet eens schrijven!”, jammer ik aangeschoten tegen Achmed de taxichauffeur. Hij luistert met engelengeduld, terwijl hij wacht op een groen licht. “Je merkt het al Achmed, het is jaloezie wat de klok slaat in de literatuur”. We lachen. Ik lach om mezelf, een klein kind.
Bij het uitstappen beloof ik Achmed: “over een jaar stap ik weer in jouw taxi, maar dan komen we wel echt van het boekenbal!” Ik schrijf zijn naam op in mijn notitieblokje en druk hem een dikke fooi in zijn handen. Hij lacht en we schudden elkaar de hand. Ik weet niet of hij alles heeft begrepen. Het doet er ook niet toe, ik heb een nieuw doel voor mijzelf: het boekenbal van 2011. “Over één jaar sta ik daar”, of het nu als journalist is of iets anders, dan ga ik ook niet zwaaien naar de mensen buiten.
Comments
1 Reactie
Ah joh, er is altijd nog volgend jaar