Als het altijd de Kenianen zijn die de marathon winnen, is de sport dan wel fair? En als een dopingmiddel de prestatie verbetert, valt dat dan te meten? Moleculair bioloog Toine Pieters over huidig dopingbeleid: “Het heeft geen nut om op schone sport te hameren.”

Frankrijk, 1967. Tijdens de Tour de France tuimelt Tommy Simpson van zijn fiets. “Put me back on my bike”, beveelt hij de toegesnelde toeschouwers die zijn lichaam ondersteunen. Niet veel later gaat voor Simpson het licht uit.

De heroïsche klim op de Mont Ventoux betekent een keerpunt voor de sport. De eerste berichten over doping in de media maken van het publieke geheim een huiskamerfenomeen. De jacht op doping is daarmee geopend. Of beter: het eeuwig durend kat-en-muisspel vindt zijn oorspong. Wetenschapper Toine Pieters (49): “Het is zo dat in de biochemische wedloop tussen jagers en ‘sportwild’ nieuwe dopingmiddelen en detectiemethoden elkaar in snel tempo opvolgen. Doping is daarmee onlosmakelijk verbonden met sport.”

Als enthousiast racefietser is Pieters altijd geïnteresseerd geweest in sportgeneeskunde en middelen die de prestatie verbeteren. ”Natuurlijk komt dat ook deels door mijn farmacologische achtergrond.” Als senior onderzoeker is Pieters namelijk verbonden aan de afdeling metamedica van het VU medisch centrum in Amsterdam. Daar houdt hij zich voornamelijk bezig met de maatschappelijke aspecten van ziekten,
gezondheid en gedrag.

In die hoedanigheid onderzocht hij de haken en ogen van het huidige dopingbeleid. Pieters: “De bewijslast voor doping, die in toenemende mate bij topsporters zelf wordt neergelegd, heeft grote gevolgen voor de vrijheid en autonomie van individuele sporters. Tijdens en na het beklimmen van het podium blijven de winnaars als gladiator aan de ketting liggen.” De bloedstaaltjes en urinesamples in laboratoria blijven voor altijd opgeslagen als bewijslast.

Het idee om de valkuilen van het dopingbeleid in kaart te brengen, ontstond tijdens onderzoek naar drugsverslaving. “Daar hadden we vooral te maken met de war on drugs en de heftige en radicale jacht op allerlei soorten drugs. Al vrij snel ontstond de vraag of het met doping niet precies zo gaat. Beiden hebben namelijk grote maatschappelijke gevolgen en beiden hebben te maken met een zero tolerance-beleid.”

Met een drie hoofden tellend team werden gedurende anderhalf jaar interviews gehouden met (oud)sporters, trainers, artsen, wetenschappers en dopingjagers. Iedereen bleek wel een eigen mening over doping te hebben, ook al is die vaak zwart of wit, voor of tegen. Pieters, tevens bijzonder  hoogleraar Geschiedenis van de farmacie aan de Universiteit van Utrecht, vulde die visies aan met een historisch overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen op het dopinggebied. Het resultaat van  het onderzoek verscheen in mei dit jaar in boekvorm.

Naast het bekende geval van Simpson staan er in ‘Supergenen en turbosporters’  nog tientallen andere gevallen van positief geteste atleten en ‘gepeperde paarden’. Hoewel niet iedereen het met de dood bekoopt, betekent betrapt worden wel het einde van je carrière. Pieters: “De gevallen ster van defensie, Yuri van Gelder, die nu als cocaïnejunkie te boek staat, spant in dit opzicht de kroon. Hij raakte in een zucht en een snik zijn hele sportieve en maatschappelijke hebben en houden kwijt.”

Met het boek wil Pieters vooral de discussie openbreken. Hij wil het publiek ervan overtuigen dat het helemaal geen nut heeft om zo op schone sport te hameren. “In het huidige beleid kijken dopingjagers naar een aantal criteria, namelijk: is het middel prestatiebevorderend; zit het de gezondheid niet in de weg; en past het wel in de geest van de sport, kortom: is het wel fair?”

“Maar topsport is helemaal niet fair”, vervolgt Pieters. “Is het fair dat in de marathon van Rotterdam zes Kenianen voorop lopen omdat ze genetisch bevoordeeld zijn? Is het fair dat op de Olympische Spelen westerse sporters de beste papieren hebben om dispensatie te krijgen? Of is het fair dat de faciliteiten op Papendal beter zijn dan in Nairobi?”

“En prestatieverbetering? Valt zoiets wel te meten? Wetenschappers zeggen van niet. Hoe meet je bijvoorbeeld of iets een natuurlijke of een kunstmatige verbetering is? Dat zijn zaken waar je met grote moeite uitkomt. Daarbij komt nog dat wat je meet in het laboratorium wezenlijk kan verschillen van een meting op locatie.”

Pieters pleit voor het pragmatische midden. “Vergeet die twee criteria die toch niets betekenen; het enige dat geldt is de gezondheid van de sporter.” In die context zou een onafhankelijke commissie van sportartsen de rol van toezichthouder moeten krijgen. “Wanneer bepaalde bloedwaarden van sporters te hoog zijn, of het lichaam niet goed genoeg hersteld is, zouden de artsen ze kunnen verbieden aan de start te verschijnen”.

De oplossing om sporters te toetsen op gezondheid, lijkt nog belangrijker wanneer gekeken wordt naar de ontwikkeling van gentherapie. Want hoewel deze methode om kapotte genen te vervangen of te repareren nog niet wijd verspreid is, lijkt de toepassing ervan in de sport slechts een kwestie van tijd. Pieters: “Je ziet bijvoorbeeld al dat de genenkaart steeds belangrijker wordt. Het is zelfs al mogelijk om via internet een DNA-kit te bestellen en je ziektebeeld in kaart te brengen.”

En daarmee lijkt de toon gezet. Want de ontwikkeling van gentherapie zal grote gevolgen hebben voor het selecteren en begeleiden van toekomstig sporttalent. “En daar schuilt het gevaar,” aldus Pieters, “want hoe weet je wat je precies in het lichaam verandert? Verandert dat toegevoegde gen wel werkelijk wat je wilt veranderen? Willen we overgekookte of opgeblazen motors voorkomen, dan zijn fysiologische controles van kunstmatig opgevoerde lichamen hard nodig. Door objectieve artsen.”

De conclusie om de focus te leggen bij het gezondheidcriterium heeft sinds de verschijning van ‘Supergenen en turbosporters’ op veel aandacht kunnen rekenen. Het hele jaar door heeft Pieters lezingen gegeven en journalisten de principes ervan uitgelegd. Uiteindelijk hoopt hij daarmee dat het concept wordt opgepikt. Pieters: “Binnenkort staan we op een dopingtentoonstelling in Gouda samen met de Nederlandse dopingautoriteit. Het is een steentje in de vijver, maar je hoopt dat daar iets uitkomt. “


    Door: Erik de Jong | 24 November 2009 | 1 Reactie
    Categorie: interviews | tags:


    Comments

    1 Reactie


    1. 13 December 2009 21:11

      Goed interview!!!

      je hebt er vast een 10 voor gehad!!!!

      xxxx

    Naam (required)

    Email (required)

    Website

    Wat wil je kwijt?

    Please leave these two fields as-is: